Begrippenlijst
Analoog:
Bij analoge camera’s wordt alle beelden die de lens passeren opgeslagen op een lichtgevoelige film. Deze film moet eerst chemisch bewerkt worden om te kunnen worden afgedrukt en bekeken. Om deze foto’s te kunnen ontwikkelen zijn er veel chemicaliën nodig en een ‘donkere kamer’ Het belangrijkste verschil met digitale fotografie is dat de foto bij analoog via een chemische manier pas te zien en af te drukken is en bij digitale fotografie gaat dit allemaal elektronisch.
Bokeh:
Bokeh drukt de kwaliteit van de onscherpte in een foto uit. Het gaat over de onscherpte die ontstaat als het voorwerp buiten het bereik van scherpte ligt.
Brandpuntsafstand:
De afstand waarop evenwijdig invallende lichtstralen samenkomen.
Flitser:
Een lichtflits in een apparaat (of in de camera) die aan de camera wordt verbonden en een flits geeft op het moment dat de foto wordt genomen. Dit om het onderwerp beter te verlichten als de omgeving te donker is.
Lamellen:
Het diafragma van een objectief bestaat uit een aantal metalen plaatjes (lamellen) die samen een cirkelvormige opening vormen (hoe meer lamellen hoe beter een cirkel benaderd wordt). De grootte van de diafragmaopening kan worden veranderd door middel van de lamellen die over elkaar heen kunnen schuiven waardoor het gat van de diafragma groter of kleiner wordt.
Macrofotografie:
Macrofotografie is het fotograferen op een hele korte afstand om het onderwerp zo groot mogelijk in beeld te brengen zodat details zichtbaar worden die met het blote oog bijna niet te zien zijn. Het is macrofotografie als de vergroting groter of gelijk is aan 1:1.
Microfotografie:
Microfotografie gaat nog even een stap verder dan macrofotografie. Met microfotografie kan je bijvoorbeeld de ogen van een mier in beeld brengen terwijl met macrofotografie een deel van de mier te zien is.
Pixels:
Een pixel is een enkele gekleurde punt op het beeldscherm van de computer of in een digitaal beeld. Allerlei punten bij elkaar geven een compleet beeld.
Ruis:
Ruis ontstaat bij het omzetten van licht naar een digitaal signaal (elektronen) op de sensor. Het licht dat op de sensor valt wordt opgevangen door miljoenen puntjes die erg lichtgevoelig zijn, pixels, die stuk voor stuk een klein deel van dat licht opvangen. Onder minder goede lichtomstandigheden worden er afwijkingen zichtbaar in de vorm van willekeurige blauwe of rode pixels die tussen de pixels met de juiste kleuren komen te staan.
Scherptediepte:
Scherptediepte is het gebied in het beeld waarbinnen de afbeelding op de foto scherp wordt.
Sensor:
Wordt ook wel de film genoemd, dus het onderdeel in de camera waar de foto op wordt vastgelegd.
Sluiter:
Mechanisme in het objectief van een camera waardoor het licht gedurende een bepaalde tijd op de sensor valt om een beeld te kunnen vormen. De sluiter gaat open om licht door het objectief te laten schijnen en gaat daarna weer dicht zodat de foto zich kan ontwikkelen.
Spiegelreflex:
Een spiegelreflex is een camera met een sluiter en spiegelmechaniek. Wanneer je door de zoeker kijkt reflecteert de spiegel het licht dat door de lens naar binnen komt naar boven. Dit licht gaat dan door de prisma (waardoor het omgekeerde beeld rechtop gezet wordt) heen en zie je het onderwerp, precies zoals dat wordt gefotografeerd. Soms wordt de spiegelreflex ook aangegeven als: SLR; Single Lens Reflex.
Stop:
Een stop staat voor elke stap die er wordt genomen naar een nieuwe soort instelling. Als een instelling bijvoorbeeld van 1 naar 2 gaat, het dit dus een stop hoger.
Transgressieve fotografie:
Transgressief staat voor het overschrijden van de algemene ongeschreven regels. Vaak met onderdelen van dood, geweld, seks en pornografie.
Zoeker:
De zoeker is het glas waar de fotograaf doorheen kijkt om op die manier te bepalen hoe hij de foto gaat maken. De fotograaf krijgt direct een weerspiegeling te zien van de foto die gemaakt gaat worden.