Sluitertijd.
De
sensor is erg lichtgevoelig waardoor de sluitertijd vaak heel snel moet
zijn. Het gaat om fracties van een seconde. De sluitertijd wordt altijd
uitgedrukt in bijvoorbeeld: 1/1000, 1/640, 1/200 of 1/20. Dit betekent
dus dat een foto in 1/20ste van een seconde wordt gemaakt. Hoe hoger het
getal is hoe korter er licht op de sensor komt. Hoe minder licht er dus
op de sensor valt doordat de sluiter sneller dicht gaat. Elke stop van
de sluitertijd houd in dat er twee keer zo veel licht meer binnen komt.
Andersom natuurlijk ook twee keer zo weinig.
De camera helpt je vaak wel bij het instellen van de sluitertijd door middel van een ingebouwde lichtmeter. Op je scherm staat vaak een balkje met in het midden daarvan een streepje met 0 erbij. Links daarvan staat een min en rechts daarvan staat een plus. Dit kan bij sommige camera’s nog wel eens omgedraaid zijn. Als het streepje in het midden van het balkje staat betekent dit dat de camera vindt dat de belichting precies goed staat. Dit is gebaseerd op een bepaald percentage grijs wat er in de gemiddelde foto hoort te zitten, maar als je niet tevreden bent kun je dit natuurlijk door middel van de witbalans veranderen, maar daar zal ik later op terug komen. Al het balkje naar links verschuift of een pijltje naar links aangeeft betekent dit dat de foto onderbelicht is. De mate van onderbelichting geeft de camera ook aan. -1 is natuurlijk minder onderbelicht dan -2. Andersom is het ook zo. Als het pijltje naar rechts wijst is de foto overbelicht. Hier geeft de camera ook weer aan hoe erg de foto overbelicht gaat zijn.
De vuistregel voor het nemen van foto’s uit de hand (manual) is dat de belichtingstijd in seconden kleiner moet zijn dan 1 gedeeld door de brandpuntsafstand van het objectief in millimeter. Zo zorg je ervoor dat er geen bewegingsonscherpheid ontstaat. Staat het objectief ingezoomd tot 50 millimeter dan kies je voor een sluitertijd van 1/60 want 1/50 bestaat niet. De camera stel je dus in met de sluitertijd die het dichts bij de goede brandpuntsafstand is. Wordt het getal meer dan 1/60 dan zal er een bewogen beeld ontstaan.
De camera helpt je vaak wel bij het instellen van de sluitertijd door middel van een ingebouwde lichtmeter. Op je scherm staat vaak een balkje met in het midden daarvan een streepje met 0 erbij. Links daarvan staat een min en rechts daarvan staat een plus. Dit kan bij sommige camera’s nog wel eens omgedraaid zijn. Als het streepje in het midden van het balkje staat betekent dit dat de camera vindt dat de belichting precies goed staat. Dit is gebaseerd op een bepaald percentage grijs wat er in de gemiddelde foto hoort te zitten, maar als je niet tevreden bent kun je dit natuurlijk door middel van de witbalans veranderen, maar daar zal ik later op terug komen. Al het balkje naar links verschuift of een pijltje naar links aangeeft betekent dit dat de foto onderbelicht is. De mate van onderbelichting geeft de camera ook aan. -1 is natuurlijk minder onderbelicht dan -2. Andersom is het ook zo. Als het pijltje naar rechts wijst is de foto overbelicht. Hier geeft de camera ook weer aan hoe erg de foto overbelicht gaat zijn.
De vuistregel voor het nemen van foto’s uit de hand (manual) is dat de belichtingstijd in seconden kleiner moet zijn dan 1 gedeeld door de brandpuntsafstand van het objectief in millimeter. Zo zorg je ervoor dat er geen bewegingsonscherpheid ontstaat. Staat het objectief ingezoomd tot 50 millimeter dan kies je voor een sluitertijd van 1/60 want 1/50 bestaat niet. De camera stel je dus in met de sluitertijd die het dichts bij de goede brandpuntsafstand is. Wordt het getal meer dan 1/60 dan zal er een bewogen beeld ontstaan.